Een uniek project:

Supervisie aan Oekraïense collega’s in oorlogstijd


Door Gerian Dijkhuizen

Gerian Dijkhuizen is (leer)supervisor/docent supervisiekunde LVSC.
E-mail: geriandijkhuizen@gmail.com


Inleiding

Kroatië augustus 2015. Plaats van handeling: een folkloristische zang- en dansavond als onderdeel van de Summer University georganiseerd door ANSE en de Kroatische supervisievereniging. Anna en Halyna worden aan mij voorgesteld door Sissi Alder uit Oostenrijk[1].

Het voor mij tot dan toe relatief onbekende land Oekraïne krijgt een gezicht … gezichten …

Het is februari 2022. Het grote buurland is Oekraïne binnengevallen. In maart 2022 komt de vraag naar mij toe om zesendertig Oekraïense collega’s te superviseren in deze tijden van oorlog.

In dit artikel probeer ik te beschrijven hoe deze supervisie aan Oekraïense collega’s in oorlogstijd tot stand kwam er hoe die er in de praktijk uitziet.

Ik beschrijf eerst de vraag naar supervisie in ‘de oorlog’ (1). Vervolgens zal ik in ‘de oproep’ de start van het project toelichten (2). Dan verdiep ik me bij ‘de supervisiezittingen’ in de supervisiegroep die ik samen met collega Adrianne van Doorn doe (3). Bij ‘intervisie en engagement’ kijk ik naar onze positie als Nederlandse supervisoren (4). In ’tot slot’ trek ik een aantal persoonlijke conclusies (5).

De namen van alle Oekraïense collega’s zijn geen echte namen.


1. Oorlog

Februari 2022: de vijand valt Oekraïne binnen. Een paar weken later blijkt uit de omvang van deze inval dat het aanvallende land op grondbezit uit is. De oorlog is geen kwestie van een paar weken want Oekraïne verdedigt zich fel.

Maart 2022: ik zoek contact met mijn Oekraïense collega Anna die ik na de avond in Kroatië meerdere keren binnen ANSE-activiteiten heb ontmoet.

Vignet 1: Beeldbellen met Anna.

Het gaat niet goed met Anna. Ze is aangeslagen. In haar huis zijn vluchtelingen uit het Oosten en ze is bezorgd over haar familie die elders in de Oekraïne woont. Ik zie haar paniek en haar woede terwijl we praten over hoe ze haar dagen doorbrengt. Ze vraagt me om supervisiegesprekken. Na een paar gesprekken blijkt dat die haar houvast geven. Praten met een collega helpt om haar werk (dat wat er nog van over is) op een rijtje te zetten. Maar ze vertelt ook van een kappersbezoek. Het dagelijks leven gaat gewoon door … zij het, dat ze halverwege haar kappersbehandeling moest rennen naar de schuilkelders vanwege luchtalarm. Daar moeten we beiden dan wel weer om lachen, omdat ze schetst hoe ze met natte haren naar beneden rent.

Haar verdriet raakt me. Ik kan mijn werk hier frank en vrij uitvoeren terwijl Anna maar mondjesmaat aan haar (vaak onbetaalde) werk toekomt. Het verschil kan niet groter zijn.

April 2022: Naar aanleiding van de gesprekken met Anna vraagt ze mij of meer Nederlandse collega’s supervisiegesprekken willen voeren met collega’s in Oekraïne. De supervisievraag: help ons bij het onderzoeken hoe wij onze professionele identiteit kunnen behouden in deze tijden van oorlog.

Ongeveer tachtig procent van het normale werk van de collega’s in Oekraïne is weggevallen. De meesten waren werkzaam als psycholoog, maatschappelijk werker, psychiater, psychotherapeut en supervisor. Soms in dienst van een organisatie, soms in een eigen praktijk. Op een enkeling na doen ze allemaal vrijwilligerswerk: vluchtelingen uit het oosten opvangen, groepen moeders begeleiden wier partner naar het front moest, voorlichting geven op scholen over de oorlog geven en ziekenhuispersoneel begeleiden dat gewonde soldaten verzorgt. Met ‘westerse’ supervisiecollega’s werken biedt hoop. Zich gehoord weten in de uitoefening van hun vak in oorlogstijd. Contact met een land waar geen oorlog is en de situatie rustig is. Waar mensen zijn die tijd en aandacht hebben om te luisteren.


2. De oproep

Na een oproep binnen de regio LVSC Amersfoort melden zich meerdere supervisoren. Ik onderzoek met hen wat hun beweegredenen zijn om met dit project mee te doen. Daarbij let ik op: motivatie voor dit project, ervaring met zoommeetings, het kunnen omgaan met het aanhoren van traumatische gebeurtenissen, de kennis van het Engels en ervaring met tolken. Zo ‘vind’ ik twaalf ervaren collega’s die mee willen doen aan dit project. We plannen een zoomavond met Anna en Sandra, de mij bekende Oekraïense collega’s.  

Vignet 2: Ontmoeting met Anna en Sandra

‘We willen niet als slachtoffers gezien worden’, zegt Sandra ferm. Anna vult aan: ‘We willen op zoek gaan naar eigen hulpbronnen om ons werk professioneel te kunnen blijven doen. We zien het als een teken van hoop dat jullie ons willen helpen om onze activiteiten vol te houden’. Als beiden afscheid hebben genomen, komen we tot de volgende eerste beschrijving van ons werk: starten vanuit een actieve luisterhouding. We denken dat de principes van de client centered houding (eigen bronnen stimuleren, creativiteit aanspreken, empathisch luisteren/teruggeven) hierbij behulpzaam kunnen zijn. Waar mogelijk kunnen we supervisorisch werken afhankelijk van de inbreng en eventuele leervragen.

Er zijn tweeënveertig aanmeldingen vanuit Oekraïne.

We kunnen negenentwintig aanvragen plaatsen. We delen zes groepen in elk begeleid door twee ervaren Nederlandse supervisoren.

De overige Oekraïense collega’s die we dus niet konden plaatsen in Nederlandse groepen (13) worden in een soortgelijk project ‘overgenomen’ door Duitse collega-supervisoren.

De zittingen starten in mei en juni 2022 en zijn veertiendaags.

En zo starten mijn collega Adrianne van Doorn en ik onze supervisiegroep met de deelnemers Mariana, Livia, Sylvia, Roman, Daria en Elena.

Vignet 3: De eerste zitting mei 2022

Adrianne en ik hebben behoefte aan een ‘scenario’. We bereiden tot in detail voor wat we gaan doen. Vijf vrouwen en één man zijn aanwezig die eerste avond. We beginnen met verbinding: de handen tegen de zijkanten van het scherm raken elkaar. Dan stellen we de vraag: waar ben je nu? En: hoe is het daar. Huiskamers worden beschreven. Er wordt verteld over hoe vaak het luchtalarm ging vandaag en wat dit met ze doet. Waar de geliefden zijn. Hoe de angst en de dreiging regeren.

Hierna bespreken we de oorspronkelijke supervisievraag.

Mariana is als enige in het buitenland op dit moment. Zij vluchtte met twee jonge kinderen en een oude moeder. Haar man zit in hun huis in Oekraïne en vangt vluchtelingen op. Zij is bezorgd over hoe het met hem gaat. ‘Ik ben hier, hij is daar,’ zegt ze verdrietig. Sylvia zegt troostend: ‘Mariana het geeft niet dat je niet hier bent.’ Mariana: ‘Mijn werk ben ik kwijt. Jullie werken daar nog. Ik kan niets doen hier. Maar voor jullie is het nog erger’.

Het is een thema dat regelmatig terug zal komen: wie vlucht, wie blijft achter en hoe voelt dat? We spreken over het thema: wat zijn op dit moment je hulpbronnen? Ze vinden het fijn elkaar te spreken. Het contact onderling is er lang niet geweest. We sluiten af met de vraag: wat kan je morgen energie geven? De vraag geeft hoop en uitzicht. Het zal een blijvende slotvraag in de zittingen worden.


3. Supervisiezittingen

Na de eerste keer waarbij iedereen aanwezig was, is er regelmatig een incomplete groep. Dit heeft diverse oorzaken: zo wordt er veel gereisd. Het beroepsmatig functioneren kent in deze dagen onregelmatige werktijden.

Er zijn drie vaste onderdelen in de zittingen: handen voor de verbinding aan het scherm, waar ben je en de slotvraag. Daartussen vragen we naar de inbreng van de supervisanten. De problemen die zich voordoen in hun (vrijwilligers)werksituaties worden gretig uitgewisseld. Die zijn niet gering.

Alles staat op z’n kop.

De oorlog is in iedere zitting aanwezig: hoe blijf ik veilig, hoe zorg ik dat anderen veilig zijn, wat is er nog over van mijn ambitie, mijn werk, waar zijn mijn cliënten, hoe moet ik inspelen op de andere vragen die mij gesteld worden? Een voorbeeld van een inbreng: ik wil uitzoeken hoe ik met de verschillende rollen op mijn werk moet omgaan. We staan ook stil bij de vraag hoe het is in de schuilkelder je beroep uit te oefenen. Hoe veilig voel je jezelf? En komt je beroepsidentiteit tot zijn recht?

Soms doen we een korte oefening. Zo’n oefening wordt met veel inspanning door de aanwezigen gedaan en we krijgen terug dat deze te gebruiken is in hun dagelijks werk. Nieuwe input geeft energie.

Terugkerend zijn de inbrengen over de slechte communicatie op de werkplekken in deze tijd van oorlog.

De verwachtingen op de werkvloer zijn verschillend, er is geen tijd om te evalueren en de gemoederen lopen soms hoog op.

Ook valt ons op dat werk weer snel wordt ingewisseld voor ander werk. Sommigen reizen het hele land door maar zorgen er wel voor dat ze bij onze zittingen zijn. Het is belangrijk voor ze. Zo volgt Sylvia bijvoorbeeld een keer de zitting via haar telefoon vanuit een auto waarin ze al dagen zit bij de grens van Polen/Oekraïne.

De motivatie om aanwezig te zijn is groot. Later in het jaar zal blijken dat het gebrek aan elektriciteit (op rantsoen) soms andere prioriteiten vraagt dan meedoen in deze supervisiegroep.


4. Intervisie en engagement

Bij de start is meteen duidelijk dat we als Nederlandse collega’s behoefte hebben aan intervisie. De gezamenlijkheid: het geven van supervisie aan collega’s in oorlogstijd.

Twee factoren geven de intervisie vanaf het begin kleur: we stappen allemaal in een voor ons onbekende cultuur en het is oorlog aan de andere kant van ons beeldscherm. Die andere cultuur vereist heldere communicatie. Communicatie berust deels op cultureel voorgeschreven, vaak impliciete regels: wat zeg je wel (hoe en hoe niet?) en op taal die zich naar die regels voegt (Dijkhuizen/de Roos 2015). Dat is aftasten: wat als een woord verkeerd verstaan wordt? Wat als we te dichtbij komen? En dan de context van een land in oorlog. In begeleidingskundige situaties is regelmatig de discussie: moet je kennis hebben van de specifieke context van je supervisant?

Supervisie betrekt invloeden uit de contexten, leerthema’s rond profileren, positioneren, concurreren en ondernemen die in supervisie tegen het licht worden gehouden (Boer, 2015).

Wat doen we supervisorisch gezien voor onze collega’s? We improviseren, bewegen mee, stellen vragen. Supervisie is immers aansluiten bij de (leer)behoeften en omgaan met de leerbelemmeringen van de supervisanten (Zier, 1983).De collega’s hebben gevraagd hen niet als slachtoffers te zien. Oekraïners zijn krachtige mensen. Elke dag is een nieuwe (oorlogs-)dag: vol uitdagingen en kansen om het beroep dat uitgeoefend wordt te vertegenwoordigen, te dragen. De beroepsidentiteit vast te houden. En de voldoening of de zingeving ervan te kunnen ervaren. Met onze activiteiten voor Oekraïne nemen wij een standpunt in. De vijand is niet onze vriend, laat staan die van onze Oekraïense collega’s. Wij kiezen duidelijk partij. Met onze aanwezigheid creëren we een ‘holding space’. Holding space is het compassievol getuige zijn, accepteren en steunen van iemand zonder oordeel, terwijl je je eigen grenzen en gevoel van eigenwaarde behoudt. (H. Plett, 2021).

Wij zitten achter schermen, veilig in ons eigen huis, warm, we hebben te eten, de zekerheid van een baan, een inkomen. We worden niet bedreigd door een andere mogendheid. Dat wringt soms.

Als intervisanten zijn we het erover eens dat we een verdiept besef krijgen wat oorlog met mensen doet. Regelmatig is er het ‘ongemakkelijke’ gevoel dat we kunnen hebben over onze eigen veiligheid, geborgenheid, levend in een land zonder oorlog.


5. Tot slot

- Hebben we de supervisievraag van onze Oekraïense collega’s recht gedaan? Mijn persoonlijke conclusie: we kunnen onze expertise inzetten als professionele begeleidingskundigen mits we meebewegen met wat nodig is. We kunnen spreken van een parallel proces: Oekraïense collega’s worstelen met hun vak (Is dit psychotherapie? Geef ik wel supervisie?) en dat doen wij hier als Nederlandse supervisoren ook: welke vorm van begeleiding geven we nu? Hoe staat het met ónze professionele identiteit in deze situatie?

- Meedoen als Nederlandse supervisoren in een dergelijk project verrijkt de kennis over mensen in ongebruikelijke, dreigende omstandigheden in een voor ons relatief onbekende cultuur en een situatie die wij niet door ervaring kennen. Door er voor ze te zijn is een beetje hoop overdraagbaar. In de doos van Pandora bleef de hoop altijd aanwezig. Dat beeld sprak de Oekraïense collega’s aan. De hoop op betere tijden.

- En dan nog dit: op een café in Charkiv (in het Oosten van Oekraïne) staat: Chas nas tsjoeje. De tijd hoort ons …

De tijd luistert mee en zal ooit oordelen of wat we deden het goede was in een onvoorstelbaar moeilijke tijd voor onze Oekraïense collega’s.

(Het project loopt nog zolang de oorlog duurt en wie weet zijn we daarna nog harder nodig).

Mijn dank gaat uit naar:

- Alle Oekraïense collega’s die vertrouwen in ons hadden en hebben om dit supervisietraject bij ons aan te vragen, te starten en te continueren tot de dag van vandaag, want de oorlog neemt geen vakantie en is nog niet voorbij….

- Alle Nederlandse supervisoren die betrokken waren en zijn bij dit project

- Adrianne van Doorn, Sijtze de Roos en Floris Verhoef voor het kritisch meelezen


Bronnen

Boer, M., (2015). in Supervisiekunde Meerperspectivisch (pp. 373-380). Deventer, Vakmedianet.

Ruijters, M.C.P. (red.) (2015), Je Binnenste Buiten. Deventer: Vakmedianet.

Dijkhuizen, G, de Roos S., (2015), in Supervisiekunde Meerperspectivisch (pp. 657-677). Deventer: Vakmedianet.

Plett, H, (2021). De kunst van holding space. Nijmegen: Het Noorderlicht.

Zier, H., (1983). Voor het eerst in supervisie. Groningen: Wolters Noordhof.



[1] Sissi Alder is opleider voor de supervisie-opleiding in Lviv Oekraïne